Bhutan in de elfde eeuw. Het jongetje Thopaga is voorbestemd om net als zijn vader een vooraanstaand figuur in het dorp te worden. Die toekomst wordt wreed verstoord als zijn vader plotseling sterft. De achtergebleven familieleden moeten met lede ogen aanzien dat geld, goederen en land in handen komen van een oom en tante. Thopaga's moeder en zusje worden bespot en als bedienden behandeld. Op zijn zestiende stuurt zijn moeder hem weg om zwarte magie te leren. Zo moet hij namens zijn moeder wraak nemen voor het verlies aan status en eigendommen. Als de jongen na zijn leertijd een vernietigende storm oproept die ook zijn familie treft, wordt hij door bittere wroeging verteerd en leert hij een belangrijke spirituele les.
